• exer·ce·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘militair oefenen’ voor het eerst aangetroffen in 1592 [1]
  • afgeleid van het Franse exercer (met het voorvoegsel ex- en met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
exerceren
exerceerde
geëxerceerd
zwak -d volledig

exerceren [4]

  1. (militair) onovergankelijk het oefenen in het uitvoeren van bepaalde militaire bewegingen en commando's
85 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[5]