exercitie
- exer·ci·tie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘militaire oefening’ voor het eerst aangetroffen in 1691 [1]
- Naamwoord van handeling van exerceren (met het voorvoegsel ex-) en met het achtervoegsel -tie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | exercitie | exercities exercitiën |
verkleinwoord | - | - |
- (militair) oefening in wapenomgang, marcheren etc. van militairen
- Een exercitie voor de krijgsmacht.
- (figuurlijk) een oefening in iets in het algemeen
- Een leerzame exercitie in geduld.
- Het woord exercitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "exercitie" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "exercitie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ exercitie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be