• euch
enkelvoud meervoud
nominatief du ihr
genitief deiner euer
datief dir euch
accusatief dich euch

euch

  1. (aan/voor) jullie (datief van de tweede persoon meervoud)
    «Euch kann man nicht trauen!»
    Op jullie kan men niet vertrouwen!
  2. jullie (accusatief van de tweede persoon meervoud)
    «Es liegt an euch
    Het ligt aan jullie.