• eru·di·tie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geleerdheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord eruditie
verkleinwoord

de eruditiev

  1. uitgebreide, brede kennis
    • Ook Eerste-Kamervoorzitter Ankie Broekers-Knol wees op de 104 wetten die Borst op haar naam schreef. 'Els Borst werd gekenmerkt door elegantie, waardigheid, eruditie, stijl en humor. Ze was een beminnelijke vrouw die zeer scherp en vasthoudend kon zijn.' [4] 
    • PVV-leider Geert Wilders noemt Jansen in een reactie „een bijzonder mens”. „Hij inspireerde ons met zijn eruditie, zijn humor en zijn beminnelijkheid. Hij was een autoriteit op het gebied van islam, had een snelle geest en een scherpe pen. Met hem is een belangrijke steunpilaar van onze fracties heengegaan”, aldus Wilders. [5] 
79 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[6]