Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • equi·pe·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord equipeleider equipeleiders
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de equipeleiderm

  1. (sport) iemand die bij internationale wedstrijden leiding geeft aan een sportploeg zonder zelf deel te nemen
    • Geen enkele Nederlandse kanoër mocht zaterdag op het erepodium plaatsnemen na de strijd om de wereldbeker marathon. Toch was equipeleider Ruud Heyselaar in het Luxemburgse Grevenmacher na afloop redelijk tevreden;(…) [1]
    • Aan den Hongaarschen équipeleider, kolonel von Josopovitsch, werd de gelegenheid gegeven de Hongaarsche rijmethode te demonstreeren, waarbij eerst vertoond werd als „geheel ingereden" paard Bandi van overste von Pados. [2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen