equipe
- equi·pe
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘sportploeg’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
- uit het Frans équipe[2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | equipe | equipes |
verkleinwoord |
- team, elftal, sportploeg inclusief het benodigde hulppersoneel zoals trainers, begeleiders en verzorgers
- De Nederlandse equipe heeft weer veel medailles behaald bij het WK-schaatsen.
- Het woord equipe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "equipe" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "equipe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ equipe op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be