epistel
- epis·tel
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘brief’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afkomstig van het Oudfranse epistle, dat van het Latijnse epistola komt, dat van het Griekse ἐπιστολή (epistolē) komt, dat van ἐπιστέλλω (epistellō, "toezenden") komt, dat weer samengesteld is uit στέλλω (stellō) met het voorvoegsel epi-.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | epistel | epistels |
verkleinwoord | episteltje | episteltjes |
- Het woord epistel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "epistel" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "epistel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be