Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·tree·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord entreegeld entreegelden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het entreegeldo

  1. geld dat je moet betalen om ergens (voorstelling, wedstrijd, tentoonstelling) binnen te mogen gaan / geld dat je moet betalen voor een toegangskaartje
    • Deze maand kreeg het museum (4 betaalde krachten, bij elkaar opgeteld 2 fte’s, zo’n 40 vrijwilligers) voor het eerst overheidssubsidie toegekend. Het Amsterdams Fonds voor de Kunst honoreerde de aanvraag voor vier jaar subsidie, een ton per jaar. De afgelopen jaren kwamen de vaste inkomsten van Tot Zover, ongeveer twee ton, vrijwel geheel van sponsors uit de uitvaartbranche en een beetje, niet meer dan tien procent, uit de entreegelden en de museumwinkel. Voor de tentoonstellingen waren er projectsubsidies.[2] 
    • NRW grenst aan Limburg, Gelderland en Overijssel. De middenstand vreest dat de Nederlanders wegblijven in winkels en horeca, als Duitsland 'entreegeld' gaat heffen. 'De hele regio is in opstand', aldus Peter Hintze, de voorzitter van de NRW-delegatie in de CDU/CSU-fractie in de Bondsdag, de Duitse Tweede Kamer. NRW is de volkrijkste Duitse deelstaat. De CDU'ers uit NRW hebben in de Bondsdag dan ook maar liefst 63 zetels.[3]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Gretha Pama 23 augustus 2016
  3. Volkskrant 27 augustus 2014