• en·thou·si·as·te·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord enthousiasteling enthousiastelingen
verkleinwoord

de enthousiastelingm

  1. persoon die heel geestdriftig en hartstochtelijk is (over iets of iemand)
     Leigh Herbert is fan van het eerste uur. Hij bezoekt al vanaf zijn achtste het Leicester-stadion en was zo ongeveer de enige enthousiasteling toen de aanstelling van Claudio Ranieri bekend werd.[2]
     Metropool vraagt volgers hun mooiste momenten te delen. Dat doen ze volop. ‘Skintrade 1995! Mijn God wat ging dat hard! Intro van One By One. Mijn broekspijpen gingen van voor naar achteren! En met eigen band Krakatu! Mooie herinneringen!, schrijft een enthousiasteling in de comments. ‘Gorefest in 1996, tijdens concert meermaals de stroom uitgevallen ’, meldt iemand anders. Weet jij het nog?[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Wedden op Leicester: echtelijke ruzies en slapeloze nachten” (01-05-2016), NOS
  3.   Weblink bron
    Aileen Slot
    “Luchtig nieuws: Metropool (van toen) tegen de vlakte & Twentse ouderen ontroerd door post” (30-06-2020), Tubantia