entendre
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
entenc | entenia | entès |
2e vervoeging | volledig | onregelmatig |
entendre
- Van het Latijnse "intendere" (intenderen, beogen)
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
entendre /ɑ̃tɑ̃dʁ/ |
entendais /ɑ̃tɑ̃dɛ/ |
entendu /ɑ̃tɑ̃dy/ |
derde groep | volledig |
entendre
- overgankelijk: horen, geluid waarnemen
- «Si vous écoutez bien, vous pouvez entendre un canard.»
- Als u goed luistert, kunt u een eend horen.
- «Si vous écoutez bien, vous pouvez entendre un canard.»
- overgankelijk: luisteren
- overgankelijk: verstaan, begrijpen
- overgankelijk: bedoelen, beogen, willen, iets van plan zijn
- wederkerend s' ~: elkaar begrijpen
- wederkerend s' ~: verstand hebben van
- entendre raison
voor rede vatbaar zijn
- faites comme vous l'entendez
doe het zoals u het beste lijkt
- cela s'entend
dat spreekt vanzelf
- ce qu'il faut entendre
het zal je maar gezegd worden