1. Engerling van de meikever.
  • en·ger·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord engerling engerlingen
verkleinwoord engerlingetje engerlingetjes

de engerlingm

  1. (dierkunde) benaming voor de larve van de meikever, ook gebruikt voor larven van andere kevers als de junikever en Johanneskever
     Hij miste de engerling, de larve van de meikever die je vond als je in de grond spitte. (…) Een engerling blijft een vies, eng ding dat het gazon aanvreet.[5]
  2. (figuurlijk) (scheldwoord) persoon die bij anderen angst en afkeer oproept
     Kent u dat rare kereltje ook al, riep de oude vrouw uit, wat een engerling hè, een kever, een doerak, je zou je straal in hem vergissen. Kom, kom, zei de zeeman sussend, het valt wel mee, zo erg is het niet met hem gesteld, hij is een beetje getikt, maar hij doet geen vlieg kwaad, ik ken hem al jaren, zijn vader was net zo.[6]
45 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[7]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. engerling op website: Etymologiebank.nl
  3. "engerling" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    Jacob Samuel Speyer
    Eenige opmerkingen omtrent de Nederlandsche substantiva gevormd met het suffix -ling. in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde., jrg. 32 nr. 1 (voorjaar 1913), E.J. Brill, Leiden, p. 41
  5.   Weblink bron
    Maarten Huygen
    “Natuurpantheïsten uit de stad beoefenen een religie van heilige wilde zwijnen en herten” (20 oktober 2007) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    W.D. Kuik
    De held van het potspel of het geheime huwelijk in: Hollands Maandblad  , 315 jrg. 15 nr. 2 (februari 1974), Stichting Hollands Weekblad, Den Haag, p. 33
  7.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be