• emul·ge·ren
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tot een emulsie maken’ voor het eerst aangetroffen in 1793 [1]
  • afgeleid van het Latijn met het achtervoegsel -eren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
emulgeren
emulgeerde
geëmulgeerd
zwak -d volledig

emulgeren

  1. ergatief (medisch), (scheikunde) een melkachtige oplossing (emulsie) vormen
    • Het mengsel van vet en water was geëmulgeerd. 
  2. overgankelijk (scheikunde) een melkachtige oplossing doen vormen
    • De olie uit de lekkende onderzeese bron werd geëmulgeerd met behulp van detergentia. 
91 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]