• em·pi·risch recht
enkelvoud meervoud
naamwoord empirisch recht [1]: empirische rechten
verkleinwoord - -

de empirisch rechtv

  1. (juridisch) iets waar mensen vanzelfsprekend aanspraak op maken
    • In onze tijd heeft wat Kant beschrijft als bezoekrecht en recht om door landen te reizen een transformatie ondergaan. Het bezoekrecht blijft in onze tijd gebaseerd op het argument van kosmopolitisme, met dat verschil dat het een empirisch recht is geworden dat elk modern, vrij individu zichzelf aanmeet. [1]
  2. (juridisch) de manier waarop rechtvaardigheid in de praktijk vorm krijgt
    • Van een metafysische scheiding tussen empirisch recht en een natuurrecht kan geen sprake zijn. Slechts in en door het positieve recht komt de algemene modale structuur van het recht tot ons en is zij vatbaar voor theoretisch onderzoek. [2]