ellendige armoede en kou bij vluchtelingen
  • el·len·de
enkelvoud meervoud
naamwoord ellende ellenden, ellendes
verkleinwoord

de ellendev / m

  1. beklagenswaardige (armoedige enz.) omstandigheden die zorgen voor lijden en verdriet
    • Hij wil politieke munt slaan uit andermans ellende. 
    • De aardbeving veroorzaakte veel ellende. 
  2. (bij uitbreiding) rampspoed, tegenslagen in het algemeen
    • Door alle ellende die we meemaakten is ons huwelijk gestrand. 
     Misschien zou het zelfs standaard aan de huwelijksovereenkomst moeten worden toegevoegd: een tot twee weken per jaar alleen op pad. Het zou volgens mij een hoop stress en ellende kunnen voorkomen.[3]
  • Een en al ellende
Veel ellende
  • Doffe ellende
Veel ellende
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]