eigengerechtig
- ei·gen·ge·rech·tig
- In de betekenis van ‘naar eigen oordeel te werk gaand’ voor het eerst aangetroffen in 1848 [1]
- afleiding van eigen en gerechtig [2]
- Samenstellende afleiding van eigen en gerecht met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | eigengerechtig | eigengerechtiger | eigengerechtigst |
verbogen | eigengerechtige | eigengerechtigere | eigengerechtigste |
partitief | eigengerechtigs | eigengerechtigers | - |
eigengerechtig [3]
- geheel naar eigen oordeel en op eigen gezag te werk gaand
- Het woord eigengerechtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "eigengerechtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ eigengerechtig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).