• dys·en·te·rie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘besmettelijke darmontsteking’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'enteron' (ingewand) met het voorvoegsel dys- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dysenterie -
verkleinwoord

de dysenteriev [3]

  1. (medisch) besmettelijke darmontsteking, buikloop met bloedontlasting (bloeddiarree)
85 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]