• druis·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen druistig druistiger druistigst
verbogen druistige druistigere druistigste
partitief druistigs druistigers -

druistig

  1. op een wilde, energieke wijze
     Omdat de sfeer op de Reeperbahn voor kinderen toch wat te druistig en grimmig was, besloten we in een aanpalende straat op zoek te gaan naar een restaurant. Al binnen een minuut liepen we tegen een restaurant aan genaamd Freudenhaus St. Pauli, waar we - gelet op het nieuwe tenue van mijn jongste zoon - natuurlijk wat moesten eten.[2]
     Het team herbergt ook voldoende talent om in de nabije toekomst vruchten van te plukken. Maar het is soms te druistig, te geforceerd, niet slim genoeg.[3]
33 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'We gaan de Duitsers in de pan hakken, daarom een Duits gerecht'” (13-10-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron
    Rene Leferink
    “Veel werk aan de winkel voor Jolly Jumpers” (24-03-2019), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be