druil
- druil
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | druil | druilen |
verkleinwoord | druiltje | druiltjes |
de druil m
- (scheepvaart) de achterste mast op een loggergetuigd schip
- (scheepvaart) het zeil aan de achterste mast op een loggergetuigd schip
vervoeging van |
---|
druilen |
druil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druilen
- Ik druil.
- gebiedende wijs van druilen
- Druil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van druilen
- Druil je?
- Het woord druil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "druil" herkend door:
74 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be