• drie·kop·pig
  • Samenstellende afleiding van drie en kop met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen driekoppig
verbogen driekoppige
partitief driekoppigs

driekoppig

  1. met drie (bemannings)leden
    • De Apollovluchten hadden een driekoppige bemanning. 
    • Een driekoppige jury bestaande uit Maarten van Rossem, hoogleraar geschiedenis in Utrecht, Annemarie Terhell, jeugdboekenrecensent van Kidsweek en Marchien den Hertog, eindredacteur van Historisch Nieuwsblad, koos de nominaties. [1] 
  2. met drie koppen
    • Het driekoppige monster werd verslagen door de koene ridder. 
  1. De Standaard 13/09/2005 door bava Vier Vlaamse jeugdboeken genomineerd