• drie·hoof·dig
  • samenstellende afleiding van drie en hoofd met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen driehoofdig
verbogen driehoofdige
partitief driehoofdigs

driehoofdig

  1. met drie hoofden
    • Het mytische monster was een driehoofdige draak. 
  2. met drie personen aan de leiding
  3. met drie leden
    • De driehoofdige commissie kan altijd bij meerderheid beslissen.