dresseren
- dres·se·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘africhten’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1]
- afgeleid van het Franse dresser (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dresseren |
dresseerde |
gedresseerd |
zwak -d | volledig |
dresseren overgankelijk [3]
- dieren africhten, kunstjes leren, tot gehoorzaamheid dwingen
- voor aflevering opmaken (b.v. bij (kookkunst) van vlees, wild, gevogelte of een schotel)
- [1] temmen
- dresseerder, dresseerhamer, dresseerkar, dresseerlijn, dresseermachine, dresseermethode, dresseerplank, dresseertuig, dresseerzweep, dresseur, dresseuse
1.
- Het woord dresseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dresseren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dresseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dresseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be