• dren·ken
  • In de betekenis van ‘te drinken geven’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
  • (causatief) bij drinken: doen drinken.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
drenken
/ˈdrɛŋkə(n)/
drenkte
/ˈdrɛŋktə/
gedrenkt
/xəˈdrɛŋkt/
/ɣəˈdrɛŋkt/
zwak -t volledig

drenken

  1. overgankelijk laten doortrekken met een vloeistof
    • Hij drenkte de zemen lap in het water. 
  2. overgankelijk drinken geven aan
    • Zij moest de planten nog drenken. 
85 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]