Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dran·ken·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord drankenzaak drankenzaken
verkleinwoord drankenzaakje drankenzaakjes

Zelfstandig naamwoord

de drankenzaakv / m

  1. (handel) winkel waar men alcoholische dranken verkoopt
     Wat bij de plaatselijke drankenzaak begint, breidt zich al snel uit over de Achterhoek. De populariteit van het shotje krijgt een flinke boost door de hype rond de roze opblaasflamingo’s, die deze zomer overal in zwembaden en aan de kustlijnen te zien waren. ,,Een mooie bijkomstigheid, want dat wisten we natuurlijk niet van tevoren”, zegt Helmes.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Luuk Stam
    “Drie vrienden scoren met eigen frambozenshotje” (2 oktober 2018), Tubantia