• down·load
  • Uit het Engels, zie verder aldaar. In het Nederlands gangbaar sinds begin 21e eeuw. [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord download downloads
verkleinwoord - -

de downloadm

  1. (informatica) bestand dat gedownload is of klaar om te worden gedownload
vervoeging van
downloaden

download

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van downloaden
    • Ik download. 
  2. gebiedende wijs van downloaden
    • Download! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van downloaden
    • Download je? 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
download downloads

download

  1. (informatica) download
vervoeging
onbepaalde wijs to  download 
he/she/it  downloads 
verleden tijd  downloaded 
voltooid
deelwoord
 downloaded 
onvoltooid
deelwoord
 downloading 
gebiedende wijs  download 

download

  1. overgankelijk, (informatica)  downloaden ww