doveman
- do·ve·man
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doveman | dovemannen |
verkleinwoord | dovemannetje | dovemannetjes |
de doveman m
- iemand die niet kan horen
- ‘Ook weer een slappe en magere troost, eerwaarde. Gij zijt als doveman, het haalt niets uit, dat men op uw deur klopt. Zeg de hertogin, dat het haar plicht is zich te gedragen naar het voorbeeld van de beschermers van mijnheer Villon. Zet het haar uiteen. Zij moet mij, ik bedoel de dichter en zijn werk, redden.’ [2]
- Het woord doveman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doveman" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Marcel Matthijs (1954)– [tijdschrift] Vlaanderen De diplomaat en de galg
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be