Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dou·blet
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘dubbel exemplaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1771.[1]
  • Leenwoord uit Frans doublet ‘doublure van een schild’, verkleiningsvorm van double ‘dubbel’.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord doublet doubletten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het doubleto [3]

  1. dubbel exemplaar van iets
  2. (taalkunde) stel woorden uit dezelfde taal die etymologisch dezelfde herkomst hebben, maar zich verschillend hebben ontwikkeld
  3. (natuurkunde) tweevoudige spectraallijn, of tweevoudige energietoestand van een atoom
  4. (jachttaal) het gelijktijdig schieten van twee stuks wild met twee lopen van hetzelfde geweer
  5. (visserij) het vangen van twee vissen met hetzelfde aas
  6. (spel) worp waarbij alle dobbelstenen dezelfde ogen hebben
  7. (bridge) extra bod voor meer punten
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen