douarie
- dou·a·rie
- via Middelnederlands duware van Frans douaire dat weer teruggaat op Latijn dotarium, cognaat met Engels dowry [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | douarie | douarieën |
verkleinwoord | - | - |
de douarie v
- (geschiedenis) vermogen dat een man aan zijn echtgenote schonk als inkomstenbron na zijn overlijden
- Bij het huwelijk in 1598 was bepaald dat de bruid bij het overlijden van haar bruidegom kon rekenen op een douarie van driehonderd gulden. [3]
- (figuurlijk) (verouderd) zeer royaal geschenk
- [1] weduwengoed
- Het woord douarie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "douarie" herkend door:
15 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ douarie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kloek, E.M."De gezeefde werkelijkheid van Lysbeth Philips de Bisschop (1566-1652): Sporen van een remonstrantse koopmansvrouw uit Amsterdam" in: De zeventiende eeuw. jrg. 19 nr. 1 (2003) Uitgeverij Verloren, Hilversum; p. 106; geraadpleegd 2019-10-20
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be