• dou·ai·ri·è·re
enkelvoud meervoud
naamwoord douairière douairières
verkleinwoord - -

de douairièrev

  1. (adel) weduwe van een edelman
    • De goede reisgezel en zijn wijze moeder veranderden zienderogen in een halfmallote douarière en een nauwelijks bewaakbare dégéneré. [3]
  2. (verouderd) (aangevuld met de titel van de overleden echtgenoot) aanduiding voor de weduwe van een edelman
    • De douarière Melchior-Jan van Susteren liet het herbouwen en deed voor dit werk een beroep op de beroemdste architekt van de tijd nl. Jan-Pieter van Baurscheit de Jonge. [4]


  • dou·ai·ri·è·re
enkelvoud meervoud
naamwoord douairière douairières

douairière

  1. (adel) douairière, weduwe van een edelman


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  douairière     la douairière     douairières     les douairières  

douairière v

  1. (adel) douairière, weduwe van een edelman