Nederlands

 
dorpshoofd
Uitspraak
Woordafbreking
  • dorps·hoofd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dorpshoofd dorpshoofden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het dorpshoofdo

  1. de (informele) leidinggevende van een dorp
     Dorpsbewoner Inpon Sivatan vertelde aan persbureau Reuters dat rond vier uur in de middag het dorpshoofd op zijn deur klopte met de boodschap dat het water in aantocht was.[2]
     Indonesië-correspondent Michel Maas: "Brondong is een groot dorp met een normale begraafplaats waar volgens een getuige enkele plastic zakken met stoffelijke resten van 'een sloopschip' zouden zijn begraven. Het dorpshoofd heeft dat bevestigd tegenover een Indonesische journalist."[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Inwoners rond doorgebroken dam Laos werden laat gewaarschuwd'” (27-07-2018), NOS
  3.   Weblink bron “Botresten niet van opvarenden Nederlandse oorlogsschepen in Javazee” (16-03-2018), NOS