dorpsdokter
- Geluid: dorpsdokter (hulp, bestand)
- dorps·dok·ter
- samenstelling van dorp en dokter met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpsdokter | dorpsdokters |
verkleinwoord | dorpsdoktertje | dorpsdoktertjes |
de dorpsdokter m
- (medisch) (beroep) een praktijkhoudend huisarts in een dorp
- Mijn opa was een dorpsdokter.
- Een dorpsdokter kent alle mensen uit het dorp en alle mensen uit het dorp kennen de dorpsdokter.
- Het woord dorpsdokter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.