dorpscentrum
- dorps·cen·trum
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dorpscentrum | dorpscentrums dorpscentra |
verkleinwoord | dorpscentrumpje | dorpscentrumpjes |
het dorpscentrum o
- (planologie) het midden van een dorp (waar meestal de belangrijkste gemeenschapsvoorzieningen gelegen zijn)
- ▸ Het dorpscentrum van Brummen in Gelderland kampt door de grote brand van vannacht met een stroomstoring. De brand heeft een meubelzaak, een dierenkliniek en een studentenwoning verwoest.[1]
- ▸ Bewoners uit een straat in Beuningen hebben de gemeente gevraagd of de stoep voor hun woning weggehaald mag worden. Ze willen niet dat asielzoekers langs hun woning naar het dorpscentrum lopen. Het verzoek is afgewezen, meldt de gemeente na berichtgeving in de Gelderlander.[2]
- (bouwkunde) gebouw waarin belangrijke gemeenschapsvoorzieningen voor een dorp zijn gehuisvest
- Het woord dorpscentrum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Stroomstoring door brand Brummen” (27-09-2013), NOS
- ↑ Weblink bron “Inwoners Beuningen willen asielzoekers van stoep weren” (06-07-2016), NOS