• door·sij·pe·len

dóórsijpelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorsijpelen
sijpelde door
doorgesijpeld
zwak -d volledig
  1. druppelsgewijze ergens doorheen lekken
    • Aydemir is zelf kleinkind van Turkse migranten, en als journaliste in Berlijn kent ze het leven in de grootstad. Het zijn ervaringen die doorsijpelen in haar beenharde verhaal over een meisje dat ontspoort.[1] 
    • Kim Jong-un is een onvoorspelbare dictator die lijdt aan grootheidswaanzin. De verhalen die sporadisch doorsijpelen uit het gesloten land doen de haren ten berge rijzen. Tegelijk heeft hij ondanks zijn eindeloos gedreig andere landen (nog) niet aangevallen.[2] 
  2. (figuurlijk) langzaam effect beginnen te hebben
    • De gevolgen van de economische opleving beginnen nu ook in de provincie door te sijpelen. 

doorsíjpelen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorsijpelen
doorsijpelde
doorgesijpeld
zwak -d volledig
  1. langzaam ergens doortrekken en intrekken
    • Het water doorsijpelde de dijk. 
  1. de Standaard 8 DECEMBER 2017
  2. Tubantia Hans van Soest 04-09-17