• doods·ver·ach·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord doodsverachting
verkleinwoord

de doodsverachtingv

  1. bereidheid om een levensbedreigende actie uit te voeren, te moedig
    • Ik denk dat het Alfa Romeo niets kon schelen. Met Van Speijk-achtige doodsverachting hebben ze daar besloten nog één keer tegendraads te schitteren. De Giulia is helemaal niet gebouwd voor de toekomst, hij komt excuus maken voor de verloren jaren van de voorwielaangedreven nep-Alfa’s die Marchionne met het schaamrood op de kaken afserveerde. Hij is romantisch suïcidale geschiedcorrectie met de grote gevoelens van een Puccini-aria of een smartelijk gedicht over een autofiele vader; kitsch recht uit het hart. Was hij dat tien jaar geleden maar geweest, toen hij nog kon. Nu zal de Giulia perspectiefloos gloriëren op de doodlopende wegen langs de rand van de vulkaan die Alfa zal verzwelgen. Wat was hij mooi, die laatste dans. [2] 
    • Dit is de weg waarover alles moet komen en gaan: 40 kilometer zand, modder, kuilen, weggeslagen stukken, haarspeldbochten. In de berm sjouwen mannen fietsen vooruit, beladen met zakken pinda's en palmolienoten. Als het heeft geregend, zakken de banden weg in de modder. Wie een brommer heeft, is koning. We zijn op weg van Kikwit naar Lusanga, in het binnenland van Congo. Chauffeur Donan neemt elke bocht met doodsverachting en een brede lach. 'Dieu est le seul protecteur de ce véhicule', staat op de sticker in zijn cabine: de enige die dit voertuig beschermt is de Heer. [3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Bas van Putten 19 januari 2017
  3. Volkskrant Sacha Bronwasser 4 mei 2017