doodsbang
- doods·bang
- intensiverende samenstelling van dood zn en bang bn met het invoegsel -s- , bang alsof men met de dood geconfronteerd wordt, in de betekenis van ‘zeer bang’ voor het eerst aangetroffen in 1866 [1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | doodsbang |
verbogen | doodsbange |
partitief | doodsbangs |
doodsbang
- zeer bevreesd
- Hij wist het doodsbange slachtoffer wat te kalmeren.
- Het woeste gedrag van de opgewonden man maakte haar doodsbang.
- Het woord doodsbang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "doodsbang" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "doodsbang" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be