domineren
- do·mi·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overheersen’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
- afgeleid van het Franse dominer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
domineren |
domineerde |
gedomineerd |
zwak -d | volledig |
domineren
- overgankelijk het meest nadrukkelijk op de voorgrond treden
- Het is belangrijk dat één oog niet te veel domineert.
- Het al of niet in de EU blijven domineerde de politieke discussie in Groot-Brittannië voor een lange tijd.
- ▸ De achterkamer werd gedomineerd door een monsterlijk, ondateerbaar hemelbed met vier vergulde zuilen in Egyptische stijl waarop een baldakijn rustte van donkerrood fluweel, met geborduurde sterren van gouddraad. Wie zou in staat zijn te bevroeden hoeveel zuchten en gefluisterde geheimen er onder die sterrenstof waren blijven hangen?[3]
1. het meest nadrukkelijk op de voorgrond treden
- Het woord domineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "domineren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "domineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 17
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be