• do·lo·miet
  • Afgeleid van de naam van de Franse geoloog Déodat Gratet de Dolomieu met het achtervoegsel -iet [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord dolomiet -
verkleinwoord - -

het dolomieto

  1. (mineraal) een carbonatisch mineraal; calcium-magnesium-carbonaat met de formule CaMg(CO3)2
    • Waar het harde dolomiet is afgesleten, is de bedding breed; waar de zachte kalksteen is geërodeerd, heeft het water een (diepe) kloof gevormd.[3] 
88 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]