• dog·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord dogger doggers
verkleinwoord - -

het doggero

  1. (geologie) het middelste tijdvak van het jura
    • Het dogger duurde van ongeveer 175,6 tot 161,2 Ma geleden. 
  • Vóór 2006 was de spelling met een hoodfletter. In specialistische publicaties blijft volgens de Taalunie spelling met een hoofdletter mogelijk, zie hier.

dogger m

  1. (visserij), een type vissersschip met twee masten, vooral gebruikt in de Nederlandse visserij in zoetwater
  2. (visserij), (verouderd) visserstuig (buisvormig net of fuik) dat met name gebruikt werd bij de visserij op kabeljauw en schelvis
36 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[5]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.