Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dof·groen
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen dofgroen
verbogen dofgroene
partitief dofgroens

Bijvoeglijk naamwoord

dofgroen [1]

  1. met een groene, niet glanzende kleur
     Het gebouw was even sneeuwwit als een bruidstaart, met een koepel van dofgroen, geklopt koper.[2]



enkelvoud meervoud
naamwoord dofgroen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het dofgroeno

  1. (kleur) niet glanzend groen
    • Verf de miltaire voertuigen maar met de kleur dofgroen. 


Gangbaarheid


Verwijzingen