divageren
- di·va·ge·ren
divageren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
divageren |
divageerde |
gedivageerd |
zwak -d | volledig |
- te breedvoerig spreken; te veel en onzinnig spreken
- ▸ Dit nieuwtje voor wat het waard moge zijn; Soranzo was in ieder geval niet de man ernaar om in het wilde weg te divageren, maar meer dan door dit negatiefs zijn wij toch eigenlijk geboeid door dat smetteloze, nog ongescheurde tafellaken, waarop de Prins en de Amsterdammers zich in deze jaren hun koek en ei lieten serveren.[2]
- Het woord 'divageren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "divageren" herkend door:
27 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron J.J. Poelhekke“Frederik Hendrik. Prins van Oranje. Een biografisch drieluik.” (1978), De Walburg Pers, Zutphen, ISBN 9060114434
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be