• dicht·lak·ken

dichtlakken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtlakken
lakte dicht
dichtgelakt
zwak -t volledig
  1. met lak afsluiten
    • 'n Papier er om vond Kalebas nu helemaal niet meer nodig. De doos zag er werkelijk nog netjes uit. En daar 'n stevig touw om en dan heel 't zaakje dicht lakken. [2] 
82 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[3]