• dicht·draai·en

dichtdraaien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtdraaien
draaide dicht
dichtgedraaid
zwak -d volledig
  1. van een kraan dat er geen of minder vloeistof of gas door kan stromen
    • Als je de kraan met de wijzers van de klok mee draait, draai je de kraan dicht  
    • Van die geopolitieke strijd is bij de opslag in Jemgum weinig te merken. Hier bepalen de Europese vrijemarktregels wie er wint en wie er verliest. Mocht Gazprom de kraan om politieke redenen ooit dichtdraaien, dan moet ‘kleindochter’ Astora op zoek naar andere klanten om te overleven. [2] 
ergens geen of minder geld aan geven terwijl men dat vroeger wel deed
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Renée Postma 1 november 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be