• deun
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘wijsje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord deun deunen
verkleinwoord deuntje deuntjes

de deunv / m

  1. (muziek) melodie, meest van een volksliedje, misschien als verkleinwoord nog meer gebruikt
    • Rick de Leeuw liet laatst in televisieprogramma De Wereld Draait Door al horen hoe zo’n grijs gedraaide André van Duin-hit als Er staat een paard in de gang óók kan klinken. Op zijn nieuwe cd is het zelfs nóg mooier, intens en ingeleefd. De deun is een kwartslag gekanteld; de polonaise heeft plaats gemaakt voor een hoekig soort spanning. Net als in veel van de andere nummers in deze collectie, die daarom van de ene verrassing naar de andere leidt.[2] 
vervoeging van
deunen

deun

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deunen
    • Ik deun. 
  2. gebiedende wijs van deunen
    • Deun! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deunen
    • Deun je? 
80 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]