• deun·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord deuntje deuntjes
verkleinwoord - -

het deuntjeo dim. tant.

  1. (muziek) een eenvoudig melodietje,een wijsje
     Tijdens het rijden neuriede ze het deuntje van het eerste liedje dat haar te binnen schoot.[1]

het deuntjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord deun
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]