• deug·pron·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
deugpronken
-
-
onvolledig

deugpronken

  1. inergatief (pejoratief) (politiek) linkse opvattingen of gedragingen laten zien die weinig inspanning kosten in de hoop zo gemakkelijk waardering te oogsten
     Het zou de van deugpronken beschuldigde mensen niet gaan om hogere idealen, maar om ‘lagere’ doeleinden, zoals het versterken van hun sociale status.[2]
  1.   Weblink bron
    Ton den Boon
    “deugpronken” (7 februari 2021) op taalbank.nl
  2. Korteling, S.P.
    “Een verkenning van deugpronken als filosofisch onderwerp”, bachelorscriptie (2020), Universiteit Utrecht