detener
- de·te·ner
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
detener |
detenía |
detenido |
volledig |
detener
- overgankelijk tegenhouden, aanhouden, staande houden
- stopzetten, stilleggen (van werkzaamheden)
- ophouden, tegenhouden, vertragen
- aanhouden, arresteren, detineren
- achterhouden, bewaren