parar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
parar |
parava |
parado |
volledig |
parar
- IPA: /pa.ˈɾaɾ/
- pa·rar
parar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
parar |
paraba |
parado |
volledig |
- onovergankelijk stoppen, stilstaan
- halthouden
- overgankelijk doen stoppen, tot stilstand brengen, uitschakelen, stilzetten
- pareren, afslaan
- [1] interrumpirse
- [2] detenerse
- [3] detener