retener
- re·te·ner
retener
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
retener |
retenía |
retenido |
volledig |
- overgankelijk onthouden, zich herinneren
- vasthouden, achterhouden, van geld
- inhouden, van loon
- weerhouden, vasthouden, in bedwang houden, in hechtenis nemen