detailhandelsomzet

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·tail·han·dels·om·zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord detailhandelsomzet detailhandelsomzetten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de detailhandelsomzetm

  1. (economie) (handel) de waarde van alle producten die worden verkocht aan de eindverbruiker
     Het is de sterkste verkoopstijging op maandbasis sinds december 2006. De laatste maanden van vorig jaar daalde de detailhandelsomzet nog met 2,1 procent. Economen hadden gemiddeld voor januari een verkoopgroei met 0,9 procent verwacht.[1]
     Wethouder Jan van Marle deelt de zorg over de dalende tendens in het bezoek aan het Almelose stadscentrum. Met Asbroek betwijfelt hij of de daling van de detailhandelsomzet wel groot is als het onderzoek stelt. Het herziene binnenstadplan biedt volgens hem voldoende basis voor een goede ontwikkeling. „Te meer omdat projectontwikelaars er iets goeds van alle maken. Hierdoor kan Almelo zich in positieve zin onderscheiden. Ook Van Marle vindt dat de binnenstad van Almelo wel een trekker kan gebruiken. Hij denkt aan V&D.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Duitse winkels verkopen goed” (Vrijdag 1 maart 2013, 09:07), NOS
  2.   Weblink bron “'Almelo doet het goed als winkelstad'” (21-09-2010), Tubantia