• des·il·lu·si·o·ne·ren

desillusioneren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
desillusioneren
desillusioneerde
gedesillusioneerd
zwak -d volledig
  1. laten kwijtraken van (al te hoog gespannen) verwachtingen, doen verliezen van hoop
    • De EU kan zich volgens de EBRD niet permitteren de toetreding van de verst gevorderde economieën te lang na 2004 uit te stellen. Dat kost geloofwaardigheid en zou Oost-Europa desillusioneren. Ook moet de EU actief betrokken blijven bij de hervorming van het GOS. "We moeten niet het IJzeren Gordijn vervangen door een gordijn van Brusselse kant", aldus Buiter.[2] 
     Toen ik ook daar geen succes had, zocht ik weer een andere plek op maar de vissen bleven vrolijk om mijn haak heen zwemmen. Gedesillusioneerd rolde ik mijn vislijn weer op en borg het haakje weer veilig weg. ‘En?’ vroeg Jesus toen ik de groep weer opzocht. Ik schudde mijn hoofd en liet mijn lege handen zien.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Hans Steketee 15 november 2000
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers