desillusie
- Geluid: desillusie (hulp, bestand)
- des·il·lu·sie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ontgoocheling’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- afgeleid van illusie met het voorvoegsel des- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | desillusie | desillusies |
verkleinwoord | - | - |
de desillusie v
- ontgoocheling, grote teleurstelling
- Churandy Martina verspeelde vrijdagavond zijn tweede Europese titel door een diskwalificatie op de 200 meter. (...) Martina sprak van een desillusie.[3]
- ▸ 'Mag ik uit jouw woorden concluderen dat het een gevecht tegen de bierkaai is? Dat alle inspanningen op de site tot niets concreets leiden? Dat ons gesprek gaat uitdraaien op één grote desillusie?'[4]
- Het woord desillusie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "desillusie" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "desillusie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ desillusie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Henk Stouwdam 9 juli 2016
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be